Modeltekeningen

Modeltekenen als fundament

Het modeltekenen was voor Jan Gierveld wat vingeroefeningen waren voor een pianist: een manier om de techniek bij te houden, de materie te beheersen en verder door te dringen in de geheimen van zijn vak. Hij was er ook uitermate bedreven in. Met een paar snelle lijnen kon hij in een oogwenk de houding van een model vastleggen op papier. Zijn blik was daarbij bijna die van een beeldhouwer: Gierveld was niet geïnteresseerd in exacte weergave, maar uitsluitend in houding en verhoudingen, in lijnen, rondingen en, een enkele keer, in beweging, als er eens een danseres voor hem poseerde. Eigenlijk is er ook helemaal niet zoveel verschil met een landschap of stilleven. Zijn benadering bleef in essentie dezelfde.

De basis voor zijn levenslange fascinatie voor dit deel van het kunstenaarschap is ongetwijfeld gelegd op de AKI. Gierveld, als jong ventje, kwam daar voor het eerst met het modeltekenen in aanraking. Om financiële redenen was hij er niet altijd toe in staat , maar globaal genomen is het juist te stellen dat hij elke gelegenheid in zijn leven heeft aangegrepen om naaktmodellen te tekenen. Zijn aanstelling op de AKI bood hem wat dat betreft een unieke kans, zoals ook zijn lidmaatschap van een tekenclub in Almelo in de laatste twintig jaar van zijn leven dat deed en hem op een betrekkelijk gemakkelijke manier van modellen voorzag.

‘Als ik veel geld had, ging ik modellen tekenen’, zei hij al in 1969. ‘Dat is echter onbetaalbaar. Overigens modellen kunnen ook weer remmend op je werken. Je gaat te veel kijken of alles wel goed in elkaar zit.’  Uit dezelfde uitspraak blijkt dat hij zich ook terdege bewust was van een zekere gemakzucht waarmee het modeltekenen gepaard kon gaan. Dat het makkelijk tot een soort deformatie kon leiden die uiteindelijk niet goed kon zijn voor zijn werk. Wat hij ook deed, hoeveel modellen hij ook schilderde, Gierveld vond dat het nooit een maniertje mocht worden. Een schilderij of een tekening moest een bezielde werkelijkheid zijn, anders bleef het een lege huls. Vergeleken met de vaak spontane en tekeningen, hebben de schilderijen een grote monumentaliteit. Gierveld zet zijn naaktmodellen groot en plastisch op doek, zonder dat het overigens ooit obsceen wordt wat hij laat zien. Veel meer dan om de houding gaat het hem hier om kleur, vlakverdeling en de invloed van verf waarmee hij de naakte lichamen, laag voor laag, als het ware op zijn doeken boetseert.

Een absoluut hoogtepunt in dat verband vormen de naakten die hij in de jaren 1990 produceerde. Ze hebben een lichamelijkheid die veel sterker is dan de meer schilderkunstige doeken uit de jaren zeventig en tachtig. Doeken zoals dat van het model, op de rug gezien, dat met een rode doek ten voeten uit in een ruimte staat of dat met de vrouw die, van de zijkant gezien, loom in een tuinstoel zit in een tuinachtige omgeving vol groen. In dit soort schilderijen ligt het accent meer op de schoonheid van de schildering en de kleurstelling dan op de plasticiteit van de afgebeelde vrouwenlichamen. Juist in zijn modelstudies heeft Jan Gierveld met verschillende technieken geëxperimenteerd. Gouache, aquarel, gewassen pentekening, Oost-Indische inkt, krijt: alle middelen heeft hij ingezet om steeds maar weer hetzelfde thema op een frisse manier te kunnen benaderen. Voor hem waren deze technieken variaties op een thema, een oud thema dat misschien wel het meest van alle schilderkunstige genres symbool stond voor de traditie, voor het academisme dat in verschillende periodes van de kunstgeschiedenis zo is verfoeid. Het typeert Gierveld dat hij aan deze traditie heeft vastgehouden. Gezien het extreem hoge aantal tekeningen, vooral in de laatste fase van zijn leven, krijg je soms het vermoeden dat hij dit opzettelijk deed, alsof hij juist op deze manier wilde demonstreren dat elk oud thema – mits met overtuiging en moderne middelen opgepakt- altijd weer nieuw kan zijn.