Stillevens

Het stille leven van het atelier

De stillevens van Jan Gierveld beperken zich tot een paar eenvoudige motieven die telkens terugkeren. Flessen, borden, kannen, koekenpannen, appels, bloemen. In telkens weer andere opstellingen combineert hij ze in zijn schilderijen steeds met meer specifieke dingen: een paar turven, een rood geblokte theedoek, een luciferdoosje, een mand, een beeld, twee broden of een gasbrander. Sommige stillevens bestaan alleen uit fruit. Of uit groente, gecombineerd met fruit en neergelegd op een meestal fel gekleurd kleed. Verstilde taferelen, geschilderd in zijn atelier na zorgvuldige observatie. Gierveld genoot ervan om ze te maken, ook al reageerde de buitenwereld lang niet altijd positief. ‘De meeste mensen vinden een stilleven maar niks’, zei hij in 1982. ‘Die kijken teveel naar het onderwerp, en niet naar de stijl, de techniek, de vormgeving.’ Voor hem ging het vooral om dat laatste. Juist in het door velen als saai ervaren stilleven, het steeds weer andere arrangement van dezelfde dingen, kon hij laten zien hoe goed hij kon schilderen.

Echtgenote Tineke herinnert zich de zorg waarmee hij in zijn atelier de opstellingen maakte. De appels en peren lagen soms wekenlang op de grond. Als hij bloemstillevens schilderde, werd de rankschikking zo vrij mogelijk gemaakt met zoveel mogelijk bloemsoorten door elkaar. Voor Jan Gierveld symboliseerde die kleurkracht de eeuwige rijkdom van de natuur die nooit verveelt. ‘Mag ik bloemen schilderen als ik dat fijn vind? Als je bloemen schildert of een sneeuwlandschap, dan breng je niets nieuws maar het sneeuwt nog steeds en bloemen groeien ook nog steeds.’

Gierveld schilderde aanvankelijk vooral bloemstillevens. Vanaf de jaren zestig duiken ook andere motieven op. In steeds hetzelfde rechthoekige formaat van ongeveer een meter bij negentig centimeter ontstaan dan vrij geschilderde stillevens waarin onmiskenbaar de invloed van Paul Cézanne voelbaar is. Net als zijn grote voorbeeld, die ooit eens uitriep Parijs te willen verbazen met een appel, zag hij een stilleven primair als een verzameling kleuren en vormen. Soms is de compositie strak, met grote kleurvlakken op de achtergrond, soms juist wat losser. Van fijnschilderkunst, waarmee het genre nog zo vaak wordt geassocieerd, is bij hem geen sprake. Gierveld verliest zich nooit in details of bijzondere effecten, maar concentreert zich primair op kleur als modellerende factor: op de ronding van een appel, het felrode oppervlak van een schenkkan of een gekleurde doek die toevallig ergens in hoek op de tafel is gedrapeerd. In de meeste stillevens zijn de voorwerpen uitgestald op een tafel. De beschouwer kijkt er van boven op neer. De gezichtshoeken variëren. Gierveld, als een vaardig regisseur, speelt daarmee en gaat op een uiterst vrije wijze om met het perspectief. Meestal dient een doek als achtergrond, maar soms ook is er de suggestie van een niet nader te definiëren ruimte die de dieptewerking in de composities nog versterkt.

Behalve Cézanne waren ook De Staël en Morandi inspiratiebronnen. De invloed van de eerste doet zich met name gelden in een aantal flessencomposities, waarvan het nog maar een kleine stap is naar abstractie. Maar of hij nu met een scheef oog naar deze kunstenaars kijkt of – zoals in bloemstillevens- naar iemand als Kees Verwey, steeds weer slaagt hij erin de traditie naar zijn hand te zetten en een ontegenzeggelijk eigen stempel te drukken op een van de meest afgekloven thema’s van de schilderkunst.