Portretten: uiterlijke gelijkenis in artistieke vrijheid
Jan Gierveld heeft zijn hele leven portretten gemaakt. Het was een van de voornaamste dingen die hij op de AKI leerde van zijn leermeester Johan Haanstra, zelf in die dagen een verdienstelijk portrettist. Ook in de eerste jaren van zijn schildersloopbaan nam het portret een belangrijke plaats in. In de schaarse kritieken uit die tijd wordt er steeds naar zijn vaardigheden op dit gebied verwezen. Een enkeling spreekt zelfs de verwachting uit dat de jonge kunstenaar in de toekomst vermoedelijk vooral als portrettist naam zal maken.
Een voorspelling die uiteindelijk maar ten dele is uitgekomen. Gierveld heeft zich nooit tot één schilderkunstig genre willen beperken en zag zichzelf ook zeker niet primair als portrettist. Met zijn kennis van de schilderkunst en ervaring was hij zich maar al te zeer bewust van de moeilijkheidsgraad van het genre, waarin traditioneel alleen de hele groten konden excelleren. Een goed portret, wist Gierveld, vergt veel van de maker: het vastleggen van uiterlijke gelijkenis, maar tegelijk ook artistieke vrijheid en inzicht in de menselijke psyche. Vooral bij opdrachten is het vinden van de juiste balans tussen deze elementen vaak uiterst moeilijk. Ook voor Jan Gierveld geldt dat hij als portrettist zijn hoogtepunt bereikt in de spontane tekeningen, aquarellen en schilderijen die hij maakte van mensen in zijn directe omgeving: familieleden, een enkele vriend of bekende (tandarts Nieveen) of mensen uit het Almelose kunstenaarswereldje (Johan van Tijn).
De portretten uit de jaren vijftig vormen binnen zijn oeuvre een aparte groep. Ze staan, zoals ook al eerder werd geconstateerd, nog sterk onder de invloed van Haanstra. Het kleurgebruik is sober. Een achtergrond ontbreekt en alle aandacht concentreert zich op het gezicht. Ook later, als het kleurgebruik uitbundiger wordt, zou deze focus blijven. Gierveld schildert zijn figuren –afgezien uiteraard van de modellen- zelden ten voeten uit. Kop, schouders, een enkele keer de hele romp als de geportretteerde in een stoel zit: dat is globaal genomen het repertoire aan houdingen dat in zijn werk te vinden is.
Hoogtepunten in het oeuvre zijn de portretten die ook als schilderij overtuigen, zoals dat van Cila Rombouts.
Gierveld schilderde haar omstreeks 1970 in een groot doek dat bijna als een landschap is opgezet. Rombouts, met haar donkere gezicht en blote armen, zit frontaal in beeld. Haar blik is afgewend en is gericht op iets dat buiten het schilderij is gelegen. Het gezicht is met grote precisie weergegeven, terwijl de kunstenaar zich daaromheen – in de groene, bijna abstracte achtergrond en de lila trui van Rombouts – alle vrijheid permitteert om het portret tot een Sluyters-achtig schilderij te maken.
Minder theatraal, maar misschien wel raker zijn de tekeningen van zijn dierbaren. Van echtgenote Tineke vooral, zijn vader en moeder, maar ook van de kinderen en kleinkinderen. Voor Gierveld waren het welkome, eindeloos inspirerende modellen, mogelijkheden om zijn bekwaamheid op dit gebied op peil te houden. Het zijn vaak zeer spontane portretjes, zonder opsmuk gemaakt en soms letterlijk uit het leven gegrepen. Thuis, als er kinderen in de kamer speelden, zat hij ze vaak te observeren. Een uur later kon hij met een prachtige, uitgewerkte tekening op schoot zitten.
In zijn latere geschilderde portretten worden de kleuren harder en lijkt het streven naar uiterlijke gelijkenis sterker de overhand te krijgen. Nog vlak voor zijn dood werkte hij aan portret waarvoor hij zich noodgedwongen moest baseren op foto’s. Ook bij eerdere portretten, zoals bijvoorbeeld dat van Carel Jacobs (directeur van het Twents Muzieklyceum), was dat het geval.. Juist Gierveld, afhankelijk van de waarneming, had voor zijn ogen een levende, bezielde werkelijkheid nodig om aan de hoge eisen van de portretkunst op een bevredigende wijze te kunnen voldoen.